Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
surpreender
Ela surpreendeu seus pais com um presente.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
entender
Não se pode entender tudo sobre computadores.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Um capacete é suposto proteger contra acidentes.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passar
O período medieval já passou.
kopen
Ze willen een huis kopen.
comprar
Eles querem comprar uma casa.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
conduzir
Os carros conduzem em círculo.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
arrancar
As ervas daninhas precisam ser arrancadas.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
perder-se
Minha chave se perdeu hoje!
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
jogar fora
Ele pisa em uma casca de banana jogada fora.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
chegar
Muitas pessoas chegam de motorhome nas férias.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
negociar
As pessoas negociam móveis usados.