Rječnik

Naučite glagole – nizozemski

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
podnijeti
Ona ne može podnijeti pjevanje.
kopen
Ze willen een huis kopen.
kupiti
Oni žele kupiti kuću.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
hodati
Voli hodati po šumi.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
početi trčati
Sportista je spreman da počne trčati.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
približiti se
Puževi se približavaju jedno drugom.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
tražiti
Policija traži počinitelja.
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
podnijeti
Ona jedva podnosi bol!
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
trčati za
Majka trči za svojim sinom.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
tiskati
Knjige i novine se tiskaju.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
proći
Srednji vijek je prošao.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
proći
Vrijeme ponekad prolazi sporo.
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
ponoviti
Možete li to, molim vas, ponoviti?