Woordenlijst
Leer werkwoorden – Bosnisch
doručkovati
Radije doručkujemo u krevetu.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
vidjeti ponovno
Konačno se ponovno vide.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
uraditi
To si trebao uraditi prije sat vremena!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
trčati prema
Djevojčica trči prema svojoj majci.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
pratiti
Pas ih prati.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
darovati
Ona daruje svoje srce.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
voziti
Djeca vole voziti bicikle ili skutere.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
snaći se
Dobro se snalazim u labirintu.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
postati prijatelji
Dvoje su postali prijatelji.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
prekriti
Dijete se prekriva.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
stići
Mnogo ljudi stiže kamperom na odmor.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.