Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
read
I can’t read without glasses.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
exclude
The group excludes him.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
increase
The company has increased its revenue.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
become
They have become a good team.
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
let go
You must not let go of the grip!
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
pass by
The two pass by each other.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
open
The festival was opened with fireworks.
sterven
Veel mensen sterven in films.
die
Many people die in movies.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
say goodbye
The woman says goodbye.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
become friends
The two have become friends.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
run away
Some kids run away from home.
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
build
When was the Great Wall of China built?