لغت

یادگیری افعال – هلندی

geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
معتبر بودن
ویزا دیگر معتبر نیست.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
تعلق داشتن
همسر من متعلق به من است.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
دیدن
یک دوست قدیمی او را می‌بیند.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
نقاشی کردن
می‌خواهم آپارتمانم را نقاشی کنم.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
سفر کردن
او دوست دارد سفر کند و بسیاری از کشورها را دیده است.
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
باز کردن
پسرمان همه چیزها را باز می‌کند!
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
رسیدن
هواپیما به موقع رسیده است.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
نگاه کردن
آنها به هم مدت طولانی نگاه کردند.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
مبارزه کردن
ورزشکاران با یکدیگر مبارزه می‌کنند.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
تعیین کردن
تاریخ در حال تعیین شدن است.
samenwerken
We werken samen als een team.
همکاری کردن
ما به عنوان یک تیم همکاری می‌کنیم.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
باعث شدن
آدم‌های زیادی به سرعت باعث آشفتگی می‌شوند.