Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

revisar
El dentista revisa los dientes.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
mentir
A veces hay que mentir en una situación de emergencia.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
olvidar
Ella ya ha olvidado su nombre.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
renunciar
Él renunció a su trabajo.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
examinar
En este laboratorio se examinan muestras de sangre.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
invitar
Te invitamos a nuestra fiesta de Año Nuevo.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
contratar
Al solicitante se le contrató.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
ajustar
Tienes que ajustar el reloj.
instellen
Je moet de klok instellen.
disponer
Los niños solo disponen de dinero de bolsillo.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
dejar pasar
¿Deberían dejar pasar a los refugiados en las fronteras?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
correr
Ella corre con los zapatos nuevos.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
repetir
Mi loro puede repetir mi nombre.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.