nastaviti
Morate nastaviti uro.
instellen
Je moet de klok instellen.
zavedati se
Otrok se zaveda prepira svojih staršev.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
vrniti
Učitelj vrne eseje študentom.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
zaposliti
Kandidat je bil zaposlen.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.