povečati
Podjetje je povečalo svoj prihodek.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
potovati
Rad potuje in je videl mnoge države.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
poročiti
Par se je pravkar poročil.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
vzeti nazaj
Naprava je pokvarjena; trgovec jo mora vzeti nazaj.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.