Woordenlijst

Sloveens – Werkwoorden oefenen

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
eindigen
De route eindigt hier.
schrijven
Hij schrijft een brief.