hüvasti jätma
Naine jääb hüvasti.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
vaatama
Ta vaatab augu kaudu.
kijken
Ze kijkt door een gat.
kokku tulema
On tore, kui kaks inimest kokku tulevad.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
eemaldama
Käsitööline eemaldas vanad plaadid.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.