Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
correre
L’atleta corre.
rennen
De atleet rent.
cancellare
Ha purtroppo cancellato l’incontro.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
investire
In cosa dovremmo investire i nostri soldi?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
suonare
Chi ha suonato il campanello?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
spedire
Vuole spedire la lettera ora.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
girare
Le auto girano in cerchio.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
fallire
L’azienda probabilmente fallirà presto.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
salvare
I medici sono riusciti a salvargli la vita.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
evitare
Lui deve evitare le noci.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
prendere un certificato medico
Lui deve prendere un certificato medico dal dottore.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
dipingere
Lui sta dipingendo la parete di bianco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.