salvare
I medici sono riusciti a salvargli la vita.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
evitare
Lui deve evitare le noci.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
prendere un certificato medico
Lui deve prendere un certificato medico dal dottore.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
dipingere
Lui sta dipingendo la parete di bianco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.