Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

uzvarēt
Viņš uzvarēja savu pretinieku tenisā.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
lēkt
Viņš ielēc ūdenī.
springen
Hij sprong in het water.
meklēt
Es meklēju sēnes rudenī.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
gaidīt
Mana māsa gaida bērnu.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
ļaut
Nedrīkst ļaut depresijai.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
sajust
Viņa sajūt bērnu savā vēderā.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
zvanīt
Viņa paņēma telefonu un zvanīja numurā.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
atnest
Suns atnes rotaļlietu.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
šķirot
Viņam patīk šķirot savus pastmarkas.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
tirgoties
Cilvēki tirgojas ar lietotajām mēbelēm.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
kliegt
Ja vēlies, lai tevi dzird, tev jākliegdz savs vēstījums skaļi.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
skatīties
Viņa skatās caur binokli.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.