Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

guardare
Tutti stanno guardando i loro telefoni.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
investire
In cosa dovremmo investire i nostri soldi?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
dare
Il padre vuole dare al figlio un po’ di soldi extra.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
girare
Puoi girare a sinistra.
draaien
Je mag naar links draaien.
fermare
La poliziotta ferma l’auto.
stoppen
De agente stopt de auto.
apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
esprimersi
Lei vuole esprimersi con la sua amica.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
arricchire
Le spezie arricchiscono il nostro cibo.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
pulire
L’operaio sta pulendo la finestra.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
bruciare
La carne non deve bruciare sulla griglia.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.