Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

levere
Pizzabudet leverer pizzaen.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
lytte til
Barna liker å lytte til hennes historier.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
ligge motsatt
Der er slottet - det ligger rett motsatt!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
møte
De møtte hverandre først på internettet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
trykke
Bøker og aviser blir trykt.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
gå inn
Han går inn på hotellrommet.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
berike
Krydder beriker maten vår.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
snakke
Man bør ikke snakke for høyt i kinoen.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
gå tur
Familien går tur på søndager.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
spare
Du sparer penger når du senker romtemperaturen.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
avlyse
Flyvningen er avlyst.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
følge
Hunden min følger meg når jeg jogger.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.