Woordenlijst

Leer werkwoorden – Sloveens

povzročiti
Preveč ljudi hitro povzroči kaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
trenirati
Pes je treniran od nje.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
nositi
Osliček nosi težko breme.
dragen
De ezel draagt een zware last.
poškodovati
V nesreči sta bila poškodovana dva avtomobila.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
čistiti
Delavec čisti okno.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
ležati nasproti
Tam je grad - leži ravno nasproti!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
izpustiti
V čaju lahko izpustite sladkor.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
poslušati
Otroci radi poslušajo njene zgodbe.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
znajti se
V labirintu se dobro znajdem.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
ponoviti
Moj papagaj lahko ponovi moje ime.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
razložiti
Dedek svojemu vnuku razlaga svet.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
teči proti
Deklica teče proti svoji mami.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.