ztratit
Počkej, ztratil jsi peněženku!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
přejet
Cyklista byl přejet autem.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
ocitnout se
Jak jsme se ocitli v této situaci?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
složit
Studenti složili zkoušku.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.