Woordenlijst
Leer werkwoorden – Tsjechisch
vyhrát
Snaží se vyhrát v šachu.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
vrátit se
Pes vrátil hračku.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
potřebovat
Jsem žíznivý, potřebuju vodu!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
cítit
Často se cítí sám.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
vydat
Nakladatel vydává tyto časopisy.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
stýskat se
Bude mi po tobě tak stýskat!
missen
Ik zal je zo erg missen!
očekávat
Moje sestra očekává dítě.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
mluvit špatně
Spolužáci o ní mluví špatně.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
spojit
Tento most spojuje dvě čtvrti.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
parkovat
Kola jsou zaparkována před domem.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
pustit dovnitř
Venku sněžilo a my je pustili dovnitř.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.