Woordenlijst

Leer werkwoorden – Esperanto

prepari
Bongusta matenmanĝo estas preparita!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
kompreni
Mi ne povas kompreni vin!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
atenti
Oni devas atenti la vojsignojn.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
translokiĝi
Mia nevo translokiĝas.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
aŭskulti
La infanoj ŝatas aŭskulti ŝiajn rakontojn.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
renkonti
La amikoj renkontiĝis por kuna vespermanĝo.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
forkuri
Ĉiuj forkuris de la fajro.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
forveturi
Ŝi forveturas en sia aŭto.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
noti
Vi devas noti la pasvorton!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
kontroli
La mekanikisto kontrolas la funkciojn de la aŭto.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
eliri
Ŝi eliras el la aŭto.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
skribi ĉie
La artistoj skribis ĉie sur la tuta muro.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.