Woordenlijst

Leer werkwoorden – Esperanto

eldoni
La eldonisto eldonis multajn librojn.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
lasi
Hodiaŭ multaj devas lasi siajn aŭtojn senmuvaj.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
turni
Ŝi turnas la viandon.
draaien
Ze draait het vlees.
rigardi
Ŝi rigardas malsupren en la valon.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
okazi al
Ĉu io okazis al li en la labora akcidento?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
raporti
Ŝi raportas la skandalon al sia amiko.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
bati
Atentu, la ĉevalo povas bati!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
produkti
Ni produktas nian propran mielon.
produceren
We produceren onze eigen honing.
fari
Ili volas fari ion por sia sano.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
gvidi
Li ĝuas gvidi teamon.
leiden
Hij leidt graag een team.
bezoni
Vi bezonas levilon por ŝanĝi pneŭon.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
esti venkita
La pli malforta hundo estas venkita en la batalo.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.