Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

adivinar
Tienes que adivinar quién soy.
raden
Je moet raden wie ik ben!
vender
Los comerciantes están vendiendo muchos productos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
limitar
Las vallas limitan nuestra libertad.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
cambiar
Mucho ha cambiado debido al cambio climático.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
acordar
Los vecinos no pudieron acordar sobre el color.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
perderse
Me perdí en el camino.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
mezclar
Hay que mezclar varios ingredientes.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
escuchar
Él la está escuchando.
luisteren
Hij luistert naar haar.
agradecer
¡Te lo agradezco mucho!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
entrar
El barco está entrando en el puerto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
devolver
El dispositivo está defectuoso; el minorista tiene que devolverlo.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.