Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

créer
Il a créé un modèle pour la maison.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
écrire
Il écrit une lettre.
schrijven
Hij schrijft een brief.
lancer
Ils se lancent la balle.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
courir après
La mère court après son fils.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
acheter
Ils veulent acheter une maison.
kopen
Ze willen een huis kopen.
tourner
Les voitures tournent en cercle.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
récupérer
J’ai récupéré la monnaie.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
écrire à
Il m’a écrit la semaine dernière.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
voir
On voit mieux avec des lunettes.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
mélanger
Le peintre mélange les couleurs.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
découper
Le tissu est découpé à la taille.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.