ära jooksma
Mõned lapsed jooksevad kodust ära.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
majutust leidma
Leidsime majutuse odavas hotellis.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
kohtuma
Mõnikord kohtuvad nad trepikojas.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
pahandama
Ta pahandab, sest ta norskab alati.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.