nest
Viņi nes savus bērnus uz mugurām.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
izpārdot
Preces tiek izpārdotas.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
pameklēt
To, ko tu nezini, tev ir jāpameklē.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
noplūkt
Viņa noplūca ābolu.
plukken
Ze plukte een appel.