Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

souligner
Il a souligné sa déclaration.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
laisser entrer
On ne devrait jamais laisser entrer des inconnus.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
signer
Il a signé le contrat.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
devenir
Ils sont devenus une bonne équipe.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
répéter
Mon perroquet peut répéter mon nom.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
pousser
L’infirmière pousse le patient dans un fauteuil roulant.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
parler à
Quelqu’un devrait lui parler ; il est si seul.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
tuer
Soyez prudent, vous pouvez tuer quelqu’un avec cette hache!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
craindre
Nous craignons que la personne soit gravement blessée.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
importer
Nous importons des fruits de nombreux pays.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
goûter
Ça a vraiment bon goût!
smaken
Dit smaakt echt goed!
accepter
Les cartes de crédit sont acceptées ici.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.