Woordenlijst

Leer werkwoorden – Bosnisch

slušati
Ona sluša i čuje zvuk.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
izvršiti
On izvršava popravku.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
zaposliti
Kandidat je zaposlen.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
vratiti se
Bumerang se vratio.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
odgovoriti
Učenik odgovara na pitanje.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
propustiti
Čovjek je propustio svoj vlak.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
ostaviti netaknuto
Priroda je ostavljena netaknuta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
odvojiti
Želim svaki mjesec odvojiti nešto novca za kasnije.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
trebati
Žedan sam, trebam vodu!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
snaći se
Mora se snaći s malo novca.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
izrezati
Oblike treba izrezati.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
vratiti se
Ne može se vratiti sam.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.