Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

surpreender
Ela surpreendeu seus pais com um presente.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
passar por
Os dois passam um pelo outro.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
mencionar
O chefe mencionou que vai demiti-lo.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
corrigir
A professora corrige as redações dos alunos.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
limitar
Cercas limitam nossa liberdade.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
queimar
Há um fogo queimando na lareira.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
passar por
O gato pode passar por este buraco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
maravilhar-se
Ela ficou maravilhada quando recebeu a notícia.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
tocar
Você ouve o sino tocando?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
provar
O chef principal prova a sopa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.