Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

fjerne
Håndværkeren fjernede de gamle fliser.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
kende til
Hun kender ikke til elektricitet.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
hade
De to drenge hader hinanden.
haten
De twee jongens haten elkaar.
kræve
Han kræver kompensation.
eisen
Hij eist compensatie.
gå om
Eleven har gået et år om.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
føde
Hun skal føde snart.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
starte
Soldaterne starter.
beginnen
De soldaten beginnen.
forberede
En lækker morgenmad er blevet forberedt!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
fare vild
Det er let at fare vild i skoven.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
sparke
I kampsport skal man kunne sparke godt.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
spare
Mine børn har sparet deres egne penge op.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
afgå
Toget afgår.
vertrekken
De trein vertrekt.