Woordenlijst

Engels (UK) – Werkwoorden oefenen

knippen
De kapper knipt haar haar.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
bidden
Hij bidt in stilte.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.