Woordenlijst

Leer werkwoorden – Slovaaks

nechať za sebou
Náhodou nechali svoje dieťa na stanici.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
otvoriť
Festival bol otvorený s ohňostrojom.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
skladovať
Svoje peniaze skladujem v nočnom stolíku.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
uprednostňovať
Naša dcéra nečíta knihy; uprednostňuje svoj telefón.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
zrušiť
Zmluva bola zrušená.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
doručiť
On doručuje pizze domov.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
zhodnúť sa
Susedia sa nemohli zhodnúť na farbe.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
vpustiť
Bolo sneženie vonku a my sme ich vpustili.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
rozlúčiť sa
Žena sa rozlúči.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
stretnúť
Prvýkrát sa stretli na internete.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
priblížiť sa
Slimáky sa k sebe približujú.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
chodiť
Po tejto ceste sa nesmie chodiť.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.