Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

Die kinders lê saam in die gras.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
stel voor
Hy stel sy nuwe vriendin aan sy ouers voor.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
reis
Ons hou daarvan om deur Europa te reis.
reizen
We reizen graag door Europa.
onderskryf
Ons onderskryf jou idee graag.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
terugbel
Bel my asseblief môre terug.
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
bestel
Sy bestel ontbyt vir haarself.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
aanvaar
Sommige mense wil nie die waarheid aanvaar nie.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
veg
Die atlete veg teen mekaar.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
vorder
Slakke maak slegs stadige vordering.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
stop
Die vrou stop ’n kar.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
ontbyt eet
Ons verkies om in die bed te ontbyt.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ontvang
Hy het ’n verhoging van sy baas ontvang.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.