enrichir
Les épices enrichissent notre nourriture.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
rassembler
Le cours de langue rassemble des étudiants du monde entier.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
rater
L’homme a raté son train.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
quitter
Les touristes quittent la plage à midi.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.