Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

enrichir
Les épices enrichissent notre nourriture.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
rassembler
Le cours de langue rassemble des étudiants du monde entier.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
rater
L’homme a raté son train.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
quitter
Les touristes quittent la plage à midi.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
licencier
Le patron l’a licencié.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
embrasser
La mère embrasse les petits pieds du bébé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
arriver
De nombreuses personnes arrivent en camping-car pour les vacances.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
partir
Nos invités de vacances sont partis hier.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
percevoir
Il perçoit une bonne pension à la retraite.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
attendre avec impatience
Les enfants attendent toujours la neige avec impatience.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.