Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

henge
Begge henger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
slå
Hun slår ballen over nettet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
skrive
Han skriver et brev.
schrijven
Hij schrijft een brief.
forstå
Jeg kan ikke forstå deg!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
skrive til
Han skrev til meg forrige uke.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
initiere
De vil initiere skilsmissen deres.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
slå av
Hun slår av vekkerklokken.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
motta
Han mottar en god pensjon i alderdommen.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
plukke opp
Vi må plukke opp alle eplene.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
sende av gårde
Hun vil sende brevet nå.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
løpe
Hun løper hver morgen på stranden.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
slå opp
Det du ikke vet, må du slå opp.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.