Woordenlijst

Leer werkwoorden – Sloveens

ležati
Otroci ležijo skupaj v travi.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
razumeti se
Končajta svoj prepir in se končno razumita!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
zavedati se
Otrok se zaveda prepira svojih staršev.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
dobiti bolniški
Od zdravnika mora dobiti bolniški list.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
hoditi
Po tej poti se ne sme hoditi.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
kupiti
Želijo kupiti hišo.
kopen
Ze willen een huis kopen.
upravljati
Kdo upravlja denar v vaši družini?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
dobiti nazaj
Vračilo sem dobil nazaj.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
obdržati
Denar lahko obdržite.
houden
Je mag het geld houden.
zažgati
Meso se na žaru ne sme zažgati.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
potovati
Radi potujemo po Evropi.
reizen
We reizen graag door Europa.
zažgati
Denarja ne bi smeli zažgati.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.