Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (US)

run after
The mother runs after her son.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
own
I own a red sports car.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
arrive
The plane has arrived on time.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
lead
The most experienced hiker always leads.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
take over
The locusts have taken over.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
prove
He wants to prove a mathematical formula.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
send off
This package will be sent off soon.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
come out
What comes out of the egg?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
return
The father has returned from the war.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
hire
The applicant was hired.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
surprise
She surprised her parents with a gift.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.