Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

boire
Elle boit du thé.
drinken
Ze drinkt thee.
voter
Les électeurs votent aujourd’hui pour leur avenir.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
peindre
La voiture est en train d’être peinte en bleu.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
attendre
Nous devons encore attendre un mois.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
choisir
Elle choisit une nouvelle paire de lunettes de soleil.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
parler mal
Les camarades de classe parlent mal d’elle.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
quitter
Beaucoup d’Anglais voulaient quitter l’UE.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
revenir
Le boomerang est revenu.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
ouvrir
L’enfant ouvre son cadeau.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
entendre
Je ne peux pas t’entendre!
horen
Ik kan je niet horen!
se fâcher
Elle se fâche parce qu’il ronfle toujours.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.