Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

trouver difficile
Tous les deux trouvent difficile de dire au revoir.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
laisser intact
La nature a été laissée intacte.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
porter
Ils portent leurs enfants sur leurs dos.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
s’exprimer
Celui qui sait quelque chose peut s’exprimer en classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
bruisser
Les feuilles bruissent sous mes pieds.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
créer
Il a créé un modèle pour la maison.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
brûler
Tu ne devrais pas brûler d’argent.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
livrer
Il livre des pizzas à domicile.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
partager
Nous devons apprendre à partager notre richesse.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
passer
Elle passe tout son temps libre dehors.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
suffire
Une salade me suffit pour le déjeuner.
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
retrouver
Je n’ai pas pu retrouver mon passeport après le déménagement.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.