Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

tenke med
Du må tenke med i kortspill.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
slå av
Hun slår av strømmen.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
stave
Barna lærer å stave.
spellen
De kinderen leren spellen.
vike
Mange gamle hus må vike for de nye.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
delta
Han deltar i løpet.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
skape
Hvem skapte Jorden?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
bekjempe
Brannvesenet bekjemper brannen fra luften.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
løpe mot
Jenta løper mot moren sin.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
synge
Barna synger en sang.
zingen
De kinderen zingen een lied.
stoppe
Politikvinnen stopper bilen.
stoppen
De agente stopt de auto.
stikke av
Sønnen vår ønsket å stikke av hjemmefra.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
berøre
Bonden berører plantene sine.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.