perdre
Ella va perdre una cita important.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
asseure’s
Ella s’asseu al costat del mar al capvespre.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
embriagar-se
Ell s’embriaga gairebé cada vespre.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
lluitar
Els bombers lluiten contra el foc des de l’aire.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.