Woordenlijst

Noors – Werkwoorden oefenen

bedekken
Ze bedekt haar haar.
raden
Je moet raden wie ik ben!
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?