Woordenlijst

Esperanto – Werkwoorden oefenen

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
geloven
Veel mensen geloven in God.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.