Woordenlijst

Slovaaks – Werkwoorden oefenen

bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
redden
De dokters konden zijn leven redden.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.