Αυ-----γ-α-----α γράμ--.
Αυτός έγραψε ένα γράμμα.
Α-τ-ς έ-ρ-ψ- έ-α γ-ά-μ-.
------------------------
Αυτός έγραψε ένα γράμμα. 0 Au--- égrap-e é-- --á---.Autós égrapse éna grámma.A-t-s é-r-p-e é-a g-á-m-.-------------------------Autós égrapse éna grámma.
Κ-ι -υ-- έγραψε -ία-κ-ρτ-.
Και αυτή έγραψε μία κάρτα.
Κ-ι α-τ- έ-ρ-ψ- μ-α κ-ρ-α-
--------------------------
Και αυτή έγραψε μία κάρτα. 0 K---a--ḗ-égr-ps---í- -----.Kai autḗ égrapse mía kárta.K-i a-t- é-r-p-e m-a k-r-a----------------------------Kai autḗ égrapse mía kárta.
Α-τό--π------α-τ---ά--.
Αυτός πήρε ένα τσιγάρο.
Α-τ-ς π-ρ- έ-α τ-ι-ά-ο-
-----------------------
Αυτός πήρε ένα τσιγάρο. 0 A-tós-pḗ----na ts---ro.Autós pḗre éna tsigáro.A-t-s p-r- é-a t-i-á-o------------------------Autós pḗre éna tsigáro.
Α-----ήτ-ν----στ---αλλά αυτή ή--ν--ιστ-.
Αυτός ήταν άπιστος αλλά αυτή ήταν πιστή.
Α-τ-ς ή-α- ά-ι-τ-ς α-λ- α-τ- ή-α- π-σ-ή-
----------------------------------------
Αυτός ήταν άπιστος αλλά αυτή ήταν πιστή. 0 Aut-s---an-á-----s--l-- au-ḗ ---- p--tḗ.Autós ḗtan ápistos allá autḗ ḗtan pistḗ.A-t-s ḗ-a- á-i-t-s a-l- a-t- ḗ-a- p-s-ḗ-----------------------------------------Autós ḗtan ápistos allá autḗ ḗtan pistḗ.
Αυτός--τ-ν-τ--πέ----αλ-- αυ-ή -----ε------ς.
Αυτός ήταν τεμπέλης αλλά αυτή ήταν επιμελής.
Α-τ-ς ή-α- τ-μ-έ-η- α-λ- α-τ- ή-α- ε-ι-ε-ή-.
--------------------------------------------
Αυτός ήταν τεμπέλης αλλά αυτή ήταν επιμελής. 0 A-tós-ḗ--n te-pélēs---l- a-t--ḗ-an----m----.Autós ḗtan tempélēs allá autḗ ḗtan epimelḗs.A-t-s ḗ-a- t-m-é-ē- a-l- a-t- ḗ-a- e-i-e-ḗ-.--------------------------------------------Autós ḗtan tempélēs allá autḗ ḗtan epimelḗs.
Αυτ-- ήτ-ν-φτ-χ----λ-ά -υ----τ-ν πλο----.
Αυτός ήταν φτωχός αλλά αυτή ήταν πλούσια.
Α-τ-ς ή-α- φ-ω-ό- α-λ- α-τ- ή-α- π-ο-σ-α-
-----------------------------------------
Αυτός ήταν φτωχός αλλά αυτή ήταν πλούσια. 0 A-tó- ḗ-a--p------s-a-lá-au-- -----p--úsi-.Autós ḗtan phtōchós allá autḗ ḗtan ploúsia.A-t-s ḗ-a- p-t-c-ó- a-l- a-t- ḗ-a- p-o-s-a--------------------------------------------Autós ḗtan phtōchós allá autḗ ḗtan ploúsia.
Zodra een mens geboren is, begint hij met anderen te communiceren.
Baby's huilen als ze iets willen.
Na een paar maanden kunnen ze zelfs eenvoudige woorden uitspreken.
Ze kunnen na twee jaar zinnen van drie woorden uitspreken.
Als kinderen beginnen met praten, kunnen we ze niet beïnvloeden.
Maar ze kunnen van invloed zijn op hoe goed kinderen hun moedertaal leren!
Maar men moet een aantal dingen overwegen.
Van groot belang is dat lerende kinderen steeds gemotiveerd blijven.
Men moet zich realiseren dat het iets bereikt wanneer hij spreekt.
Baby's zijn blij om een glimlach als reactie te zien.
Oudere kinderen gaan de dialoog aan met hun omgeving.
Zij oriënteren zich op de taal van de mensen om hun heen.
Daarom is het taalniveau van de ouders en opvoeders van groot belang.
Ook moeten kinderen leren dat de taal waardevol is!
Daarbij moeten ze altijd plezier hebben.
Bij het voorlezen kunnen de kinderen zien hoe spannend de taal kan zijn.
Ouders moeten ook zoveel mogelijk met hun kind iets gaan doen.
Als een kind veel ervaring op doet, wil hij daarover spreken.
Tweetalige opgegroeide kinderen hebben behoefte aan vaste regels.
Ze moeten weten welke taal door wie gesproken wordt.
Zo zullen hun hersenen leren om de twee talen te kunnen onderscheiden.
De taal gaat veranderen wanneer de kinderen naar school gaan.
Ze leren een nieuw omgangstaal.
Nu is het van groot belang dat de ouders respecteren hoe hun kind spreekt.
Onderzoeken tonen aan dat de eerste taal de hersenen steeds meer vorm geeft.
Wat we als kind leren, gaan we gedurende ons hele leven meenemen.
Wie zijn moedertaal op jonge leeftijd goed leert, zal er later goed van kunnen profiteren.
Hij leert nieuwe dingen snel en effectief - niet alleen vreemde talen...