chcieć
On chce zbyt wiele!
willen
Hij wil te veel!
uciec
Wszyscy uciekli przed pożarem.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
pisać
On pisze list.
schrijven
Hij schrijft een brief.
zdecydować
Nie może zdecydować, które buty założyć.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.