Woordenlijst

Thai – Werkwoorden oefenen

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
leiden
Hij leidt graag een team.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
instellen
Je moet de klok instellen.