Woordenlijst

Zweeds – Bijwoordenoefening

uit
Ze komt uit het water.
‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
‘s ochtends
‘s Ochtends heb ik veel stress op het werk.
bijna
Ik raakte bijna!
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
uit
Hij zou graag uit de gevangenis willen komen.
‘s nachts
De maan schijnt ‘s nachts.
in
Ze springen in het water.