Woordenlijst

Chinees (vereenvoudigd) – Werkwoorden oefenen

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
wachten
Ze wacht op de bus.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.