Woordenlijst

Lets – Werkwoorden oefenen

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
missen
Ik zal je zo erg missen!
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.