maltrafi
Li maltrafis la najlon kaj vundiĝis.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
krii
Se vi volas esti aŭdata, vi devas laŭte krii vian mesaĝon.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
vivi
Ili vivas en komuna apartamento.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
demandi
Mia instruisto ofte demandas min.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.