Woordenlijst

Thai – Werkwoorden oefenen

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
aanzetten
Zet de TV aan!
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
plukken
Ze plukte een appel.
bereiden
Ze bereidt een taart.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.